Het Paardengebit

Het paardengebit groeit ongeveer tot het tiende levensjaar. Daarna slijten de tanden en kiezen bijna net zo veel als ze groeien. Het gebit slijt door malende kauwbewegingen. Op ruwvoer kauwt het paard meer en dit bevordert dan ook een goede en gelijkmatige afslijting van de kiezen. Maar op krachtvoer hoeft nauwelijks gekauwd te worden.

Onderhoud van het paardengebit is dus noodzakelijk geworden nu het paard ander voedsel krijgt dan het van nature gewend is. En een klein probleem kan onmiddellijk gevolgen hebben voor de voedselopname en de vertering! Conditieverlies, mestafwijkingen en koliek zijn slechts enkele mogelijke gevolgen. Een gebitsprobleem kan ook tot verzet leiden tijdens het rijden en zelfs problemen geven met de aanleuning.

Bij een normaal gebit volstaat een jaarlijkse controle van een dierenarts of paardengebitsverzorger. Hij of zij vijlt dan eventuele scherpe randen en punten op de kiezen weg en verwijdert melktanden en melkkiezen, de zogenaamde doppen, die zijn blijven zitten. Het verwijderen van hinderlijke wolfskiezen, tandsteen en het bijwerken van puntige scherpe haaktanden behoren ook tot het normale jaarlijkse onderhoud.

De paardengebitsverzorger kan daarnaast over- of onder- bijthaken en doorgegroeide tanden of kiezen afvijlen of afslijpen. Bij een afwijkend gebit is het beter één keer per half jaar te laten controleren.

Er zullen vast paarden zijn die een gebitsbehandeling zonder verdoving/sedatie toestaan, toch is het verstandiger om te kiezen voor sedatie *. Dit omdat de gebitsverzorger dan zijn werk nauwkeuriger kan doen. Sedatie maakt het mogelijk om goed aandacht te besteden aan het achterste deel van de mond, dat is een wat gevoeliger deel om te behandelen. Ook bijt het paard minder op de mondsperder, wat beter is voor het kaakgewricht. Het paard ondergaat de gebitsbehandeling meer ontspannen.